Een schrijvend ik dat in zichzelf gelooft

Al een aantal jaren geef ik essayles op de Schrijversvakschool, eerst in Amsterdam, tegenwoordig in Groningen. Een groter verschil in populatie is niet denkbaar. Om even grof te generaliseren: in Amsterdam komen sommige studenten binnen met een air alsof ze Harry Mulisch himself gaan opvolgen. Ze hebben veel meer zelfvertrouwen en flair dan de studenten in Groningen, waarvan sommige zo bescheiden zijn dat je ze op stage in Amsterdam zou willen sturen. Een stage voor Amsterdammers in Groningen zou trouwens ook niet slecht zijn: wie bescheiden begint, blijft langer veelbelovend.

Een overeenkomst tussen beide groepen is er ook: na een tijdje hebben bijna alle studenten een moment waarop ze door het ijs zakken. Ze vertrouwen hun eigen gedachten en waarnemingen niet meer. Hun zelfvertrouwen vervliegt. Ze vrezen dat ze alleen nog maar in clichés kunnen denken. Dat is soms ook zo. De eerste gedachten zijn meestal waardeloos, pas na hardnekkig doorschrijven, door associëren en formuleren krijgen originele gedachten een kans.

Het is eigenlijk helemaal niet gek dat  juist bij essayschrijven dat proces op gang komt. Dit genre vraagt dat je je intuïties serieus maar ook kritisch bekijkt. Een hele ingewikkelde tournure die kennelijk een stevige bodem veronderstelt.

‘Being a writer is an act of perpetual self-authorization’, schrijft Verlyn Klinkenborg in several short sentences about writing: ‘Only you can authorize yourself.’ Dat is zo mooi paradoxaal: in het schrijven ontstaat je bestaansrecht als schrijvend ik.